De stand van BIM bij architectenbureaus
Architectenbureau cepezed in Delft ontwerpt niet alleen gebouwen en interieurs, maar ontwikkelt en bouwt ze ook vaak zelf. De organisatie bestaat uit architecten, bouwtechnologen en ingenieurs die actief zijn in de bedrijfsonderdelen cepezedprojects voor de ontwikkeling, cepezedbouwteam voor de realisatie en cepezedinterieur voor de binnenwereld van gebouwen. Namens cepezed beantwoordt BIM-expert en architect Frank Smit de vragen van BIGnieuws binnen deze reeks artikelen over BIM bij architectenbureaus.
Door de redactie
Een BIM is belangrijk voor alle partijen die betrokken zijn bij het bouwproces. Wat zien jullie als jullie belangrijkste taken en verantwoordelijkheden bij de totstandkoming van dit model?
“Het is belangrijk dat alle betrokken partijen weten wat ze van het BIM-proces kunnen verwachten. Dit geldt ook voor de partijen die later pas een rol spelen. In eenvoudig leesbare schema’s leggen wij vast wat er van wie verwacht wordt en wanneer. De output van het BIM-proces zijn aspectmodellen. Een van de belangrijkste verantwoordelijkheden die wij als architectenbureau dragen, is zorgen dat hier duidelijke afspraken over worden gemaakt. Wie stopt welke informatie in welk model, wanneer en vooral: hoe? Daarbij staat de ‘waarom’-vraag centraal.”
“Om het verwachtingspatroon, de onderlinge samenhang en de demarcatie van de aspectmodellen te overzien, is er één overzicht ontwikkeld dat alle content van de diverse modellen inzichtelijk maakt: de parameter-demarcatielijst. Dit overzicht ontwikkelen wij in samenwerking met de ontwerp- en uitvoeringspartners van het project. Het verwachtingspatroon scherp krijgen en houden is een van de meest complexe taken in het proces. Daarnaast is het belangrijk dat er algemene afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld naamgeving, coördinaten en fasering. Deze afspraken leggen wij vast in een BIM-uitvoeringsplan.”
Welke rol willen jullie als bureau spelen in de moderne bouwketen? Is het architectenbureau de aangewezen organisatie om de BIM-coördinatie op zich te nemen, moet deze taak gedeeld worden met anderen of is het juist de aannemer of de opdrachtgever die dit voor zijn rekening moet nemen?
“In de meest recente NEN-normen op dit gebied, de NEN 19650, wordt beschreven dat het BIM-proces voornamelijk door de opdrachtgever dient te worden geïnitieerd. Echter blijkt dit in de praktijk lang niet altijd het geval. Wij zien het als de rol van de architect om de opdrachtgever hierin te adviseren. In de ontwerpfase is de architectuur bij uitstek de juiste discipline om de BIM-coördinatie op zich te nemen. Het samenbrengen van interdisciplinaire oplossingen is van oudsher immers de rol van de architect. Ook in het digitale ontwerpveld is deze rol onveranderd gebleken. De middelen om dit doel te bereiken zijn echter zeer geavanceerd geworden.”
“Met een weloverwogen opzet van het proces en de daarbij behorende (model)structuur kan de architect adviseren over de mogelijkheden van het BIM tijdens de ontwerp- , uitvoerings- en gebruiksfase. Er zijn in het model zelfs mogelijkheden voor na de levenscyclus van het bouwwerk. Denk bijvoorbeeld aan het coderen van de bouwelementen om de demontagevolgorde te borgen bij hergebruik na de levenscyclus.”
“In de ontwerpfase kunnen factoren als verificatie en validatie een belangrijke rol spelen bij de opzet van het BIM. Ook is het tegenwoordig mogelijk om op voorhand een koppeling tot stand te brengen tussen de model-elementen en de nationale milieudatabase. Hiermee worden MilieuPrestatie Gebouwen, ofwel de MPG, gemonitord. Gedurende het ontwerpproces wordt hierop geanticipeerd. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast.”
“Na het ontwerptraject is een verschuiving van de coördinatieplicht te constateren, steeds vaker worden de aspectmodellen van het ontwerpteam een-op-een doorgezet door de aannemers naar de co-makers en leveranciers. Hier zitten voor- en nadelen aan. Het bronmodel en de ontwerprandvoorwaarden, de design intent, blijven grotendeels in stand. Het is dus een efficiëntieslag. De kaders waarbinnen gebouwd moet worden, liggen sneller op het bureau van de ontwikkelaar, zonder ruis.”
“Deze methode zorgt er ook voor dat ontwerpers informatie in de modellen moeten stoppen, die voor het ontwerp an sich niet relevant zijn, maar wel voor aansturing van leveranciers. De demarcatie van werkzaamheden is op dit vlak aan het vervagen. De reden hiervoor is tamelijk eenvoudig. De meest gangbare BIM-standaard in de Nederlandse bouwwereld is de BIM basis ILS v2, deze is voornamelijk ontwikkeld door de aannemerij. Tegenwoordig is er op dit gebied echter ook een tegengeluid, namelijk de ILS O&E voor ontwerp en engineering. De ILS O&E verschaft duidelijkheid ten aanzien van de demarcatie tussen ontwerp- en uitvoeringsmodellen.”
“Waar in de Nederlandse markt behoefte aan is, is een top-down BIM-implementatie. Een opdrachtgever met duidelijke visie op waar hij de modellen na uitvoering voor wil gebruiken. Alleen wanneer deze wensen duidelijk zijn, kan hiernaar worden gehandeld. Begrijp mij niet verkeerd, er zijn wel degelijk instanties die op dit gebied een zeer duidelijke en weloverwogen vraag uitzetten, maar helaas is dit bij veel projecten nog niet het geval.”
In hoeverre houden jullie bij de start al rekening met de mogelijkheid dat het digitale model ook na oplevering van het project ingezet kan worden voor onderhoud en beheer? Beïnvloeden specifieke eisen van de opdrachtgever/ eigenaar de opzet van jullie model of is de opzet altijd hetzelfde?
“De opzet van de modellen is zo ontwikkeld dat ze onderhevig zijn aan veranderende eisen en wensen. De basis is eenvoudig uit te breiden naar de wensen van een vervolgfase. Wij zetten de modellen op conform alom gerespecteerde normen en standaarden. Er bestaan ook veel misvattingen over de manier waarop een adequaat beheer en onderhoud-model, ook wel B&E-model, opgezet zou moeten zijn. Regelmatig krijgen wij verzoeken om een B&E-model te leveren op LOD500, maar dit schiet zijn doel voorbij. In onze optiek dient een beheer en onderhoud-model eenvoudig in gebruik te zijn en bevat het slechts de noodzakelijke informatie, zoals vierkante meters vloerafwerking, gevel, plafondtypes en type armaturen. Zeker niet het detailniveau van het laatste schroefje.”
Voor smart cities is het nodig om geografische en bouwkundige informatie samen te brengen. Momenteel gebeurt dit vaak door as-built data in te winnen en deze te koppelen aan de GIS-gegevens. Idealiter zou de bouwinformatie van nieuwe constructies rechtstreeks moeten worden opgenomen in een smart-citymodel. In hoeverre hebben jullie al te maken met de trend om smart cities te maken? Op welke manier kan het jullie werk beïnvloeden en in hoeverre hebben jullie als architectenbureau zelf belang bij een smart-citymodel als jullie een nieuwe constructie ontwerpen?
“Dit is een zeer interessant vraagstuk. Wij nemen deel aan de ontwikkeling van het digitale stelsel vanuit de BNA. De mogelijkheden van een dergelijk stelsel zijn eindeloos en kunnen een enorme positieve impact hebben op de manier waarop onze maatschappij is ingericht. Denk aan het koppelen van beveiligingssystemen om criminaliteit tegen te gaan, een app op je telefoon om je naar de dichtstbijzijnde AED te leiden, smart data om energieverspilling tegen te gaan bij klimaatinstallaties, logistieke oplossingen en hergebruik van bouwproducten wanneer een bouwwerk aan het einde van zijn levenscyclus is. Daarnaast kunnen smart-citymodellen gebruikt worden voor een accurate digitale ontwerpcontext, wat het leven van architecten vereenvoudigt.”