Duurzaamheid is als thema natuurlijk niet meer weg te denken in de hedendaagse bouw en architectuur.
Toch zijn er grote verschillen tussen bedrijven in de mate van aandacht die ze ervoor hebben en in de manier waarop deze aandacht is geïntegreerd in de dagelijkse werkzaamheden.
In dit artikel een gesprek met Willeke Smit en Rik van Rijckevorsel, beiden werkzaam bij een organisatie die de duurzaamheidslat steeds hoger legt: EGM architecten.
Willeke Smit en Rik van Rijckevorsel zijn respectievelijk associate/ architect en technisch ontwerper bij EGM architecten en samen lid van het duurzaamheidsteam van dit bedrijf. Een belangrijke taak van dit team is dat het ervoor zorgt dat duurzaamheid bij elk EGM-project vanaf het eerste begin al wordt meegenomen. Dat betekent dat het niet alleen bij de eigen ontwerpwerkzaamheden al aandacht krijgt, maar ook daarvoor al in het contact met opdrachtgevers.
“We willen met onze opdrachtgevers in gesprek en ze inspireren om duurzame keuzes te maken”, vertelt Smit. “Vaak is duurzaamheid wel een onderdeel van het gesprek bij een project, maar het is zelden leidend. Bovendien weten veel van onze klanten niet goed wat er allemaal mogelijk is op dit gebied, zodat wij ze met goede voorlichting een extra stap kunnen laten zetten.” Smit merkt op dat er momenteel veel aandacht is voor circulariteit en materialen bij projecten, en dat veel opdrachtgevers, met name de institutionele, vragen om een materiaalpaspoort. De belangstelling hiervoor neemt bovendien alleen maar toe omdat de materiaalkosten voor de bouw enorm oplopen en er steeds vaker toeleveringsproblemen worden gemeld. “Het terugdringen van de kosten en het reageren op tekorten aan materiaal kan enerzijds door alternatieve materialen in te zetten, maar natuurlijk ook door minder materiaal te gebruiken en beschikbare materialen te hergebruiken. Aan dat laatste zitten echter nog wel wat haken en ogen, want voor het overgrote deel van de bestaande constructies geldt dat het niet helemaal duidelijk is wat er nu precies in zit en dat maakt het hergebruik van onderdelen soms erg lastig.”
Materialenkennis
Collega Van Rijckevorsel onderschrijft de opmerking van Smit dat er allerlei praktische problemen spelen rondom het hergebruik van materialen en geeft aan welke concrete vraagstukken er zijn. “Het eerste probleem is dat vaak niet duidelijk is welke materialen zich precies waar bevinden in een bestaand gebouw. Bij de demontage of sloop komen alle onderdelen uiteindelijk altijd wel naar boven, maar dan speelt het probleem van de exacte samenstelling. Sommige materialen mogen inmiddels niet meer worden gebruikt, vanwege veranderde wetgeving, en van andere onderdelen is wel het basismateriaal duidelijk, maar niet wat eraan vast zit, bijvoorbeeld een lijmlaag of een coating. Dat betekent dat er een gedegen analyse nodig is voordat het materiaal kan worden hergebruikt.
Daarvoor werken we als EGM samen met experts, want dat is heel specialistisch werk. Daarnaast hebben we ook nauwe contacten met leveranciers en producenten, die precies weten wat ze nodig hebben aan herbruikbaar materiaal en bovendien ook nauwkeurig bijhouden wat ze maken en hebben gemaakt.” Het al dan niet met partners investeren in materialenkennis is ook volgens Smit een belangrijke zaak, vooral omdat het nog wel een tijd zal duren voordat deze kennis paraat is. “Momenteel is er veel aandacht voor het materialenpaspoort, maar het duurt nog wel even voor we de vruchten hiervan kunnen plukken. Het paspoort is immers vooral nuttig bij het demonteren van constructies en dat betekent dus dat we er pas over dertig tot vijftig jaar echt van kunnen profiteren. We moeten dus nog vijftig jaar restmaterialen opvangen en goed nadenken over de manier waarop we daarmee omgaan en hoe we daar het maximale uit kunnen halen.”
Hercombineren
Een project waarbij alle aspecten van her[1]gebruik aan de orde komen, is de renovatie–opdracht die EGM architecten uitvoert voor Universiteit Utrecht.
“Momenteel doen we een pilot waarbij het doel is om tot een zo circulair mogelijke renovatie te komen. Dat betekent dat we niet alleen de materialen uit het pand zelf hergebruiken, maar dat ook onderdelen en meubilair uit andere gebouwen van de universiteit worden overgenomen. Dat is een interessante aanpak, die voor mij als ontwerper betekent dat ik eerst kijk naar de beschikbare materialen en op basis daarvan mijn ontwerp maak, in plaats van andersom.
Om een concreet voorbeeld te geven: bij het ontwerpen van een gang, kijk ik welke her te gebruiken deuren er zijn, waarna ik het ontwerp zo uitwerk dat zowel de gang als de deuren goed tot hun recht komen. Het is dus veel minder pur sang ontwerpen, maar ook een soort hercombineren.” Het zo circulair mogelijk maken van een renovatie, is een uitdaging op veel vlakken. Niet alleen voor de architect, die uiteraard een esthetisch verantwoord eindresultaat wil realiseren, maar ook voor de opdrachtgever die zich moet afvragen hoeveel geld de circulaire ambitie wel of niet mag kosten.
“De stijgende materiaalprijzen van dit moment helpen enorm, maar circulair werken vraagt nog steeds om een investering”, zo vertelt Smit. “De materialen moeten uit een gebouw worden gehaald, schoongemaakt, opgeslagen en vervoerd en dat zijn allemaal zaken die geld kosten.” Ook Van Rijckevorsel ziet dat het soms duurder is om circulair te kunnen werken en geeft een concreet voorbeeld. “In sommige gebouwen zitten deuren die net niet meer voldoen aan bepaalde eisen en daarom aangepast zouden moeten worden als we ze willen hergebruiken. Daarbij zijn de kosten voor aanpassing vaak hoger dan die van een compleet nieuwe deur. Budgettair gezien is het dan dus verstandiger om die nieuwe deur te bestellen, maar circulair gezien is dat natuurlijk je reinste onzin. Ook hier geldt dat hoge circulaire ambities een extra investering vragen. Anderzijds proberen steeds meer fabrikanten hun proces hierop in te richten, en dan gaan we in gesprek om dit in ons ontwerp in te passen.”
Nut en noodzaak
Bij het project voor de Universiteit Utrecht speelt de inventarisatie van de bestaande onderdelen en materialen een grote rol, maar komen er ook verschillende andere zaken aan de orde. Een daarvan is het registreren van alle veranderingen.
Smit: “We kijken hoe we binnen het project het BIM-model van het gebouw kunnen opbouwen, zodat alle onderdelen goed gecodeerd zijn en alle materialen herleidbaar. Voor het beschrijven van de elementen gebruiken we een NL-SfB-codering die ook wordt gebruikt door de installateur en de constructeur, zodat de aannemer duidelijkheid heeft over het aanleveren van de elementen.”
EGM werkt dus al met een systeem voor het vastleggen van hergebruikgegevens, maar ook hier blijft de vraag actueel welke informatie er nu precies relevant is bij een renovatieproject als dat van de Universiteit Utrecht. Van Rijckevorsel stelt dat het een kwestie van finetunen is. “In principe kunnen we net zoveel data aan een model hangen als we maar willen, maar het is toch vooral een kwestie van nut en noodzaak. Het kost tijd en dus geld om alle materialen en onderdelen van een bestaande constructie in kaart te brengen, dus er moeten keuzes worden gemaakt over het gewenste detailniveau.” Een andere kwestie die speelt bij renovatieprojecten is dat er vaak geen correct BIM-model beschikbaar is van het gebouw om überhaupt informatie aan op te hangen.
Middels 3Dscanning kan er dan eerst een 3D-pointcloud gemaakt worden die de basis vormt voor het BIM-model. “Bij nieuwbouw zien de wat grotere opdrachtgevers wel de meerwaarde van een As-Is BIM-model, al was het alleen maar omdat het helpt bij facility management. Ze moeten zich dan wel realiseren dat een BIM-model van een gerealiseerd gebouw echt iets anders is dan een BIM-model van het gebouw in de ontwerpfase. De wijzigingen die tijdens het gebruik van het gebouw worden aangebracht, moeten wel worden vastgelegd in het model, anders kom je nog steeds voor verrassingen te staan”, zo waarschuwt Van Rijckevorsel.
Meer flexibiliteit?
De voorbeelden van Smit en Van Rijckevorsel laten zien dat renovatie en hergebruik geen eenduidige zaken zijn, maar er telkens weer afwegingen moeten worden gemaakt. Dat geldt echter ook voor nieuwbouwprojecten, zo merkt Van Rijckevorsel op. “Momenteel zijn er allerlei richtlijnen voor circulariteit in ontwikkeling, maar ook daar zitten soms tegenstrijdigheden in. Net iets meer flexibiliteit is dan fijn, bijvoorbeeld door zaken tegen elkaar uit te ruilen. Er zijn situaties waarin ik liever iets meer materiaal zou gebruiken in plaats van minder, omdat dit een gebouw oplevert dat veel makkelijker is te hergebruiken. Omdat er nu nog heel erg naar scores wordt gekeken, bijvoorbeeld voor de benodigde hoeveelheid materialen, is het erg lastig om een dergelijke lange-termijnverbetering te kwantificeren. Hoe je ook kijkt, het blijft ook een beetje appels en peren en bramen vergelijken, maar iets meer ruimte in de richtlijnen zou wat mij betreft welkom zijn.”
Een voorbeeld van een project waarbij EGM goed heeft nagedacht over de circulariteit van een te bouwen complex, is Higher Ground.
Het bureau ontwierp een multifunctioneel en energieneutraal gebouw dat in tijden van watersnood een groot aantal evacuees kan opvangen. Een belangrijke circulariteitsvraag bij dit project was hoe met het gebruik van restmaterialen toch een gebouw tot stand kan komen dat eenheid uitstraalt.
Smit legt uit waarom: “We wilden graag eenheid op hoofdlijnen, met als achterliggende gedachte dat dit de zichtbaarheid in variatie van de specifieke invulling zou bevorderen. Dat kan door een generiek gebouw te creëren waarin bewoners heel laagdrempelig hun eigen invulling kunnen geven aan de beschikbare ruimtes. Ze kunnen bijvoorbeeld letterlijk hun eigen geveldelen meenemen. Daarmee komen circulariteit en het gebruik goed samen in het project en is het een goed voorbeeld van de manier waarop ontwerpers, opdrachtgevers en gebruikers kunnen nadenken over restmaterialen. Ik denk dan ook dat dit, net als de renovatie bij de Universiteit Utrecht, een mooi voorbeeld is van de mogelijkheden die circulair bouwen kan bieden als er creatief wordt omgegaan met de mogelijkheden.”